Oorsprong van dominantie
Onze moderne huishond is ontstaan na een lang proces van domesticatie van de wolf. Daarom werd er veel onderzoek gedaan naar wolven om zo het gedrag van honden te kunnen verklaren. Tussen 1934 en 1942 deden onderzoekers onder leiding van Rudolph Schenkel onderzoek naar groepen wolven en hun onderlinge verhoudingen. Men ging ervan uit dat een roedel in het wild werd gevormd door individuele wolven die elkaar nodig hadden in moeilijke tijden. Daarom observeerde men een groep willekeurige wolven in gevangenschap, met als doel de onderlinge relaties vast te leggen en te analyseren hoe deze tot stand kwamen. In deze groep kwam het vaak tot agressieve confrontaties, waarbij uiteindelijk de sterkste overwon. Deze werd de alfa-wolf genoemd. Omdat honden van wolven afstammen, werd deze dominantie-theorie doorgetrokken naar onze huishonden.
Veel wetenschappers namen deze conclusie over, waardoor de dominantie-theorie in stand werd gehouden. Zelfs vandaag de dag wordt de hond nog vaak beschouwd als een dier waarop dominantie-technieken toegepast moeten worden om gedragsproblemen te voorkomen.

In de meeste gevallen werd de dominantie-theorie aangehaald als oplossing, omdat gedragsproblemen zouden worden veroorzaakt door de drang van de hond om hogerop te komen op de sociale ladder. Het niet gehoorzamen aan commando’s, hoger zitten (bijvoorbeeld op de bank), als eerste door de deur lopen en eerder eten dan de eigenaar, zouden allemaal tekenen zijn dat de hond probeert de mens te domineren. Om weer een gehoorzame huishond te krijgen, moest dit gedrag volgens deze theorie doorbroken worden door middel van straffen en het onderwerpen van de hond (Kovary, 1999).
Wolvenbioloog Dr. L. David Mech kwam in de jaren 1970-1980 tot soortgelijke conclusies. Aangezien zelfs deze vooraanstaande bioloog dit stelde, werd de theorie als waarheid aangenomen.
Kritiek op dominantie
Laten we het oorspronkelijke onderzoek eens onder de loep nemen. Het werd uitgevoerd op een groep willekeurige wolven. Pas later werd er meer onderzoek gedaan naar wolvenroedels in het wild. Daaruit bleek dat wolven juist in families leven. Vader en moeder leiden de roedel, en de pups verlaten de groep wanneer ze oud genoeg zijn.
Tijdens het onderzoek van Schenkel en Mech werden de wolven in een kleine ruimte gehouden met weinig voedsel. Hierdoor ontstonden logischerwijs conflicten, die niets met rangorde te maken hadden, maar eerder gericht waren op het bemachtigen van voedsel. Jaren later kwam diezelfde wolvenbioloog, Dr. L. David Mech, tot de conclusie dat de ouderdieren niet bezig waren met domineren van de anderen, maar juist met beschermen en verzorgen van de groep. Zelden werden conflicten met agressie opgelost (Mech, 2008). Mech kwam dus terug op zijn eerdere bevindingen en concludeerde dat de term “alfa-wolf” niet meer van toepassing was.
Steeds meer onderzoeken bevestigden dat dit eerdere beeld van wolven niet overeenkwam met hun gedrag in het wild. Meerdere onderzoekers concludeerden dat de eerste studies niet representatief waren.
Aangezien ook steeds meer onderzoeken aantonen dat er geen strikte hiërarchie bestaat in wolvenroedels (laat staan met agressieve handelingen), wordt het argument dat honden dit gedrag zouden vertonen, ontkracht (Van Kerkhove, 2004).
En hoe zit het met wilde (straat)honden? Deze staan immers dichter bij onze huishonden. Ook daar blijkt uit onderzoek dat er weinig conflicten zijn die wijzen op een hiërarchische structuur. Wel is de groepsstructuur veranderd ten opzichte van de wolf, aangezien straathonden niet (meer) in families leven. Het gedrag van deze honden wordt meer verklaard door omstandigheden, leerervaringen en motivatie. De meeste interacties worden gekenmerkt door “kalmeringssignalen”, die het conflict moeten verminderen. Deze gedragingen zijn dus niet gericht op onderwerping aan een dominantere hond, maar bedoeld om de situatie te de-escaleren.
Het woord ‘dominantie’ wordt in de meeste gevallen ook verkeerd gebruikt. Dominantie is namelijk een beschrijving van een onderlinge relatie (tussen twee individuen), en geen karakter- of gedragseigenschap. Deze relatie kan per context en tijd verschillen. Waar de ene hond zich op een bepaald moment een botje toe-eigent, hoeft dat op een ander moment niet zo te zijn.
Bestaat dominantie dan wel? Zeker, maar het is geen doel op zich. Het is een beschrijving van de huidige verhouding tussen honden en/of mensen. En deze verhoudingen kunnen per moment en context verschillen.
Kortom, uit meerdere onderzoeken is gebleken dat de hond geen dominante plaats, noch dominante leiding nodig heeft of wil verkrijgen.

Gedrag vs training
Maar hoe zit het dan met gedrag dat we liever niet zien? Bijvoorbeeld grommen als de hond op de bank ligt? Of aan de lijn trekken? Of uitvallen aan de lijn? Of tegen je been aanrijden?
Een onderzoek van Bradshaw uit 2009 onderzocht een groep van 19 honden in één huishouden. Hieruit bleek dat er op basis van hun interacties geen vaste hiërarchie kon worden vastgesteld. Wel waren er conflicten, die soms werden opgelost door kalmeringssignalen of door agressie. Dit gedrag is beter te verklaren met het concept van “Resource Holding Potential”: de motivatie om iets te krijgen of te behouden dat waarde heeft voor de hond. Een voorbeeld:
Als een hond op de bank ligt, kan dat een zeer aangename plek zijn. Als hij hier graag wil blijven, kan hij gaan grommen om deze plek te behouden. Maar als hij minder gemotiveerd is, zal hij de plek zonder protest verlaten.
Trekt de hond aan de lijn, dan heeft dat meestal te maken met een sterke motivatie om ergens heen te willen. De reden kan duidelijk zijn (een andere hond) of minder duidelijk (bijvoorbeeld weg willen uit een angstige situatie). Maar dit heeft niets te maken met dominantie of met het bepalen van de route.
Zoals eerder besproken, is gedrag voornamelijk te verklaren vanuit emoties die de hond ervaart (Panksepp, 2005). Honden ervaren zeven basisemoties: verlangen/zoeken, woede, angst, lust, zorgzaamheid, paniek en spel/plezier. Deze emoties, gecombineerd met leerervaringen, vormen het gedrag dat we waarnemen.
Bijvoorbeeld: een hond die gromt bij zijn etensbak. Via lichaamstaal kan worden vastgesteld dat hier vaak sprake is van angst, angst dat zijn voer wordt afgepakt. Als hij gromt en jij loopt achteruit, leert hij dat grommen werkt om zijn angst te doen afnemen. Als de buurvrouw langskomt en hij niet gromt, komt dat mogelijk doordat zij nog nooit zijn voerbak heeft weggehaald. Hij heeft dus geen negatieve ervaring met haar die angst oproept. Zo ontstaan twee verschillende reacties in dezelfde situatie, eerder geïnterpreteerd als pogingen tot dominantie, terwijl het verschil ligt in eerdere ervaringen.
Binnen de dominantie-theorie wordt vaak gekozen voor een fysieke aanpak: een “alpha-rol”, een por in de zij of het vastklemmen van de hond. Valt een hond uit? Leg hem dan op zijn zij, om hem te “onderwerpen”. Helaas lijken deze handelingen op het eerste gezicht effectief.
Daarom zien veel “trainers” dit als een snelle manier om ongewenst gedrag te corrigeren. Maar het tegenovergestelde is waar. Veel honden stoppen met het ongewenste gedrag uit angst voor de gevolgen, niet omdat ze het hebben afgeleerd. Ze ontwikkelen een toestand die “aangeleerde hulpeloosheid” heet, wat als een ernstige mentale aandoening wordt beschouwd. Ook kan de hond angstiger worden, waardoor hij juist gemotiveerder raakt om zijn voerbak te verdedigen. Dit verslechtert de relatie met de eigenaar. Willen we niet liever een hond die ons vertrouwt, respecteert, steunt en genegenheid toont? Dan moeten wij dit ook aan de hond geven. Respecteer zijn gedrag, emoties en behoeften, en steun hem waar nodig.
Als we grommen corrigeren, is de kans groot dat de hond dit signaal overslaat en direct bijt. Dat maakt hem onvoorspelbaar en vergroot het risico dat hij in het asiel belandt.
Door te kijken naar de onderliggende emotie en motivatie, kunnen andere, niet-fysieke technieken worden ingezet om de hond ander gedrag aan te leren. Dat kan wat langer duren, maar de band tussen hond en eigenaar wordt er sterker van, en het gewenste gedrag houdt langer stand.