1) Een kwispelende hond is altijd blij.
Een kwispelende hond kán blij zijn, maar dat is zeker niet altijd het geval. Bij het lezen van lichaamstaal kijken we altijd naar het héle lichaam én naar de context. Honden kwispelen ook uit spanning, frustratie of zelfs angst. Een gespannen lichaam, een stijve kwispel of een kwispel die alleen de staartpunt betreft kan op iets heel anders duiden dan vrolijkheid. Pas als we het complete plaatje bekijken, kunnen we inschatten hoe een hond zich voelt.
2) Een hond op de bank laten maakt hem dominant.
Dit idee komt uit het inmiddels achterhaalde dominantiemodel, waarin honden vooral gezien werden als strijders om de hoogste plek in de roedel. Gelukkig weten we nu dat honden juist conflictvermijdende en samenwerkende dieren zijn. Je hond op de bank laten heeft dus niks te maken met ‘de baas willen spelen’, maar met comfort, veiligheid en binding.
3) Een hond die rijgedrag vertoont moet gecastreerd worden.
Rijgedrag is niet altijd hormonaal. Het kan ook voortkomen uit stress, frustratie, onzekerheid of opwinding. Castratie zonder te begrijpen waar het gedrag vandaan komt, kan averechts werken. Minder testosteron kan je hond juist nóg onzekerder maken, en het gedrag verergeren. Kijk dus altijd naar de oorzaak voordat je zo’n ingrijpende beslissing neemt.
4) Honden lossen onderling hun conflicten zelf wel op.
Dat is helaas niet altijd zo. In veel situaties – zeker aan de lijn – kunnen honden hun natuurlijke communicatiestijl niet goed inzetten. Als mensen signalen missen of honden in te moeilijke situaties terechtkomen, kan spanning oplopen tot een uitval of zelfs een gevecht. Het is onze verantwoordelijkheid om onze honden te begeleiden, signalen te leren herkennen en ze op te zetten voor succes.
5) Honden moeten pas eten nadat het baasje heeft gegeten.
Ook dit idee komt uit het oude dominantiemodel. Het zou ervoor zorgen dat de hond weet “wie de baas is”. In werkelijkheid leert je hond hier helemaal niets van. Het tijdstip van voeren heeft geen invloed op de rangorde of gehoorzaamheid.
6) Honden moeten elk jaar gevaccineerd worden.
Jaarlijkse vaccinaties zijn lange tijd standaard geweest. Tegenwoordig is het mogelijk om via een titerbepaling (bloedtest) te meten of je hond nog voldoende antistoffen heeft. Dat voorkomt onnodig vaccineren. Overleg met een dierenarts die hier ervaring mee heeft.
7) Een hond die gromt moet je straffen.
Grommen is communicatie – een waarschuwing dat er iets niet goed voelt. Straf je het grommen, dan leer je je hond alleen om zijn waarschuwing achterwege te laten. De volgende keer slaat hij misschien meteen over op bijten. Leer luisteren naar het grommen, en onderzoek wat je hond probeert te zeggen.
8) Je mag een hond nooit troosten als hij bang is.
Dat is een hardnekkig misverstand. Troosten maakt een hond niet banger. Angst is een emotie, geen gedrag dat je versterkt door aandacht. Net als mensen hebben honden behoefte aan steun en veiligheid. Wees dus geruststellend en help je hond zich veilig te voelen – dat bouwt vertrouwen op.
9) Een angstige hond optillen maakt hem alleen maar banger.
Niet waar. Je hond beschermen in een moeilijke situatie is juist prima. Let er wel op hoe je het doet. Til hem rustig op, zonder stress, en let op of de situatie het toelaat. Soms is afstand nemen een betere optie. En til je hond nooit op aan halsband of tuig – dat is pijnlijk en bedreigend.
10) Een drukke pup heeft meer beweging nodig.
Druk gedrag komt vaak door overprikkeling, niet door energieoverschot. Een pup die door het huis stuitert, bijt en geen rust vindt, is meestal overbelast. Rustige uitdagingen zoals snuffelen, hersenwerk en korte trainingsmomentjes zijn veel geschikter dan wéér een lange wandeling of wild spel.
11) Honden moeten elke dag met andere honden spelen.
Honden hebben geen behoefte aan contact met iedere soortgenoot die ze tegenkomen. De meeste honden hebben 1 of 2 echte maatjes met wie ze een klik hebben. Gedwongen contact op straat – zeker aan de lijn – leidt vaak tot spanning. Leer je hond liever dat hij zich veilig kan voelen bij jou.
12) Socialisatie betekent: veel contact met mensen, kinderen en honden.
Socialisatie draait niet om kwantiteit, maar om kwaliteit. Het doel is dat je pup leert zich prettig te voelen in allerlei situaties. Dat hoeft niet via direct contact: kijken en snuffelen op afstand is vaak al genoeg. Overprikkeling of overweldiging in deze fase kan juist leiden tot angst of probleemgedrag later.
13) Als een hond iets stuk maakt, weet hij dat dat niet mag.
Je hond kijkt misschien ‘schuldig’, maar dat is een reactie op jouw lichaamstaal – niet op schuld. Kauwen is normaal gedrag en kan voortkomen uit stress, verveling of kauwbehoefte. Straffen heeft geen zin, zeker niet achteraf. Beter is het om te zorgen voor veilige kauwmogelijkheden en te kijken waarom je hond dit gedrag vertoont.
14) Een hond met tuig trekt meer aan de lijn.
Een tuig veroorzaakt geen trekgedrag – verkeerd aanleren wel. Ook honden met halsband trekken als ze dat gedrag eerder iets heeft opgeleverd. Tuigen zijn vaak juist vriendelijker voor het lichaam. Trekgedrag kun je afleren door consequent te trainen, niet door de uitrusting te veranderen.
15) Een dominante hond wil de baas zijn.
Dominantie is een vaak verkeerd begrepen term. Het is geen karaktertrek, maar een situatiegebonden vorm van zelfverzekerd gedrag. Veel honden die als ‘dominant’ worden bestempeld, zijn in werkelijkheid juist onzeker of overprikkeld. Honden zoeken geen macht, maar duidelijkheid, veiligheid en samenwerking. Gooi de ouderwetse regeltjes gerust overboord – je hoeft niet altijd voorop te lopen, de voerbak weg te halen of je hond op de grond te duwen om “je plek” te behouden. Geef je hond liever vertrouwen, dan krijg je dat ook terug.